
Jurisprudentie
BJ6077
Datum uitspraak2009-08-26
Datum gepubliceerd2009-08-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900071/1/H3
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900071/1/H3
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij onderscheiden besluiten van 13 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) de aan wijlen [persoon] onderscheidenlijk [een van de appellanten] verleende speciale ligplaatsvergunningen ten behoeve van hun woonschepen "[naam A]" onderscheidenlijk "[naam B]" beide gelegen [locatie] met ingang van 28 februari 2007 ingetrokken. Daarnaast heeft het college bij deze besluiten wijlen [persoon] onderscheidenlijk [een van de appellanten] onder aanzegging van bestuursdwang gelast voornoemde woonschepen voor 1 maart 2007 te verplaatsen naar de [locaties] in de Oude Houthaven.
Uitspraak
200900071/1/H3.
Datum uitspraak: 26 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 november 2008 in zaken nrs. 07/2962 en 07/3000 in de gedingen tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 13 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) de aan wijlen [persoon] onderscheidenlijk [een van de appellanten] verleende speciale ligplaatsvergunningen ten behoeve van hun woonschepen "[naam A]" onderscheidenlijk "[naam B]" beide gelegen [locatie] met ingang van 28 februari 2007 ingetrokken. Daarnaast heeft het college bij deze besluiten wijlen [persoon] onderscheidenlijk [een van de appellanten] onder aanzegging van bestuursdwang gelast voornoemde woonschepen voor 1 maart 2007 te verplaatsen naar de [locaties] in de Oude Houthaven.
Bij onderscheiden besluiten van 13 juni 2007 heeft het college de door wijlen [persoon] en [een van de appellanten] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 november 2008, verzonden op 25 november 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) de door [een van de appellanten], als rechtsopvolgster van wijlen [persoon], en [een van de appellanten] [(hierna: appellanten)] daartegen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard voor zover het de aanzeggingen bestuursdwang betreft en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 januari 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door E.P. Blaauw, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Weijenberg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Met betrekking tot de intrekking van de ligplaatsvergunningen
2.1. Ingevolge artikel 1.2.8, eerste lid, aanhef en onder c van de Verordening op de haven en het binnenwater 2006 (hierna: de Vhb 2006) kan de vergunning of ontheffing worden ingetrokken of gewijzigd indien op grond van een verandering van omstandigheden of inzichten intrekking of wijziging nodig is vanwege een belang, of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist.
2.2. Aan de intrekking heeft het college ten grondslag gelegd dat in het kader van de herinrichting van het Westerdokseiland alle woonboten hun ligplaats in de burgemeester De Vlugthaven dienden te verlaten.
2.3. [appellanten] betogen dat de speciale ligplaatsvergunningen prematuur zijn ingetrokken omdat de noodzakelijke bouwvergunningen voor de bouwwerkzaamheden op het Westerdokseiland nog niet waren verleend.
2.3.1. De gemeenteraad heeft in 1990 ingestemd met de Havenatlas waarin onder meer beleidsvoornemens voor het zuidelijk IJ-oevergebied zijn opgenomen. Het bestemmingsplan Westerdokseiland is in 2005 onherroepelijk geworden, waarna een steigerplan voor het Westerdok is opgesteld. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat met deze beleidsbeslissingen is gegeven dat de omstandigheden als bedoeld in artikel 1.2.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vhb 2006 dusdanig zijn veranderd, dat daar voor de woonschepen [naam A] en [naam B] geen ligplaatsen meer waren en dat de ten behoeve van deze woonschepen verleende speciale ligplaatsvergunningen in beginsel konden worden ingetrokken. Nu door inspanning van het college aan [appellanten] vervangende ligplaatsen zijn aangeboden, heeft de rechtbank eveneens met juistheid geoordeeld dat het college geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid de speciale ligplaatsvergunningen in te trekken. Het betoog van [appellanten] dat nog niet alle bouwvergunningen waren verleend, daargelaten de juistheid daarvan, kan niet leiden tot een ander oordeel, omdat onweersproken vaststaat dat de werkzaamheden in de burgemeester De Vlugthaven reeds op 1 maart 2007 zijn gestart.
Het betoog slaagt niet.
Met betrekking tot de aanzeggingen bestuursdwang
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat [appellanten] geen belang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroepen tegen de aanzeggingen bestuursdwang omdat zij na deze aanzeggingen met hun woonschepen de ligplaatsen in de burgemeester De Vlugthaven vrijwillig hebben verlaten.
2.5. [appellanten] betogen dat de rechtbank hun beroepen tegen de aanzeggingen bestuursdwang ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. In dat verband betogen zij dat het college bestuursdwang heeft aangezegd om te bewerkstelligen dat de woonschepen verplaatst werden en niet om een illegale situatie op te heffen, hetgeen in strijd is met het beginsel van détournement de pouvoir. Zij stellen daardoor schade te hebben geleden, omdat zij en/of hun partners voor hun werk afhankelijk waren van communicatieverbindingen die op de nieuwe ligplaatslocatie nog niet waren gerealiseerd.
2.5.1. Een belang bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepen diende door de rechtbank te worden aangenomen, indien tot op zekere hoogte aannemelijk was gemaakt dat ten gevolge van de aangezegde bestuursdwang daadwerkelijk schade is geleden, die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. [appellanten] hebben dat, door te betogen dat op de locaties waar naartoe de woonschepen dienden te worden verplaatst nog niet alle nutsvoorzieningen aanwezig waren, die zij onder andere ook voor hun werkzaamheden nodig hadden, aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat [appellanten] geen belang meer hadden bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroepen. Het betoog slaagt.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen overweegt de Afdeling als volgt.
2.7. Ingevolge artikel 3.2.9, eerste lid, van de Vhb 2006 is de kapitein of schipper dan wel de rechthebbende op een ander vaartuig of object te water verplicht dit naar elders te verhalen indien dat naar het oordeel van het college in het belang van ordening, openbare orde, veiligheid of milieu noodzakelijk is.
Ingevolge het tweede lid kan het college de in het eerste lid bedoelde objecten verhalen indien dit op grond van de in dat lid bedoelde belangen zonder uitstel dringend noodzakelijk is dan wel de kapitein, schipper of rechthebbende onbekend is.
2.8. Vaststaat dat [appellanten] ten tijde van de aanschrijvingen artikel 3.2.9, eerste lid, van de Vhb 2006 niet overtraden, zodat het preventieve aanzeggingen van bestuursdwang betreffen.
Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 8 november 2006 in zaak nr. 200601026/1), is een bestuursorgaan slechts bevoegd tot het aanzeggen van preventieve bestuursdwang indien overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden.
In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat uit eerdere opstellingen van [appellanten] en hun zienswijze op het voornemen tot aanzegging neergelegd in de brieven van 16 januari 2007 kon worden afgeleid, dat zij niet vrijwillig zouden meewerken aan het verplaatsen van de woonschepen [naam A] en [naam B]. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat zij eerst tijdens de in bezwaar gehouden hoorzitting hebben verklaard, dat het geen zin meer had het verzet tegen de verplaatsing vol te houden. Het college was dan ook bevoegd preventief bestuursdwang aan te zeggen.
2.9. De inleidende beroepen tegen de aanzeggingen bestuursdwang zijn ongegrond.
2.10. Redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellanten] wordt terugbetaald.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 november 2008 in zaken nrs. 07/2962 en 07/3000, voor zover daarbij de beroepen inzake de aanzeggingen bestuursdwang niet-ontvankelijk zijn verklaard;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen tegen de aanzeggingen bestuursdwang ongegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdenzestien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Graat
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2009
307.